Casusbeschrijving
De docent van deze groep laagopgeleiden moet in haar didactiek rekening houden met de achtergronden van haar cursisten. Ze zijn allemaal om een of andere reden moeilijklerend. Er zijn vandaag 7 cursisten aanwezig. De les gaat over mondeling verslag uitbrengen. De docent heeft eerst uitgelegd wat dat is (‘vertellen wat je hebt gedaan’). In dit voorbeeld komen de stappen die zij zet om tot een vrije spreekopdracht te komen goed naar voren. Dit lesonderdeel duurt in zijn geheel 40 minuten.
Lesfragment
9.03 uur
De docent deelt werkbladen uit voor verschillende beroepen: brandweerman, bakker, schilder, kok. Voor elk beroep zijn er een paar plaatjes met daarop achtereenvolgens uitgevoerde activiteiten. Elk tweetal krijgt een ander werkblad, 1 cursist werkt alleen. De cursisten moeten in tweetallen opschrijven welke werkzaamheden er op een dag worden verricht. De cursisten begrijpen niet allemaal wat de bedoeling is, maar na een paar minuten is iedereen aan het werk. De docent loopt rond en stimuleert, maar zegt niets voor.
9.10 uur
Samen met de cursisten inventariseert de docent op het bord welke werkzaamheden er zoal zijn. Ze maakt hiervoor een woordspin op het bord. Bij ‘bakker’ komen bijvoorbeeld de woorden ‘meel - olie - water - oven - dozen - kneden - fruit’ te staan. Daarna vraagt ze aan een goede cursist:
D: “C1, jij bent nu de bakker. Hoe laat moet je opstaan?”
C: “5 uur.”
D: “Hoe laat moet je beginnen?”
C: “Om half 6 beginnen.”
D: “Wat doe je dan?”
C: “Om 6 uur grote bakken, doe ik alles erin. Roeren, kneden.”
D: “Hoe laat is het nu?”
C: “Is acht uur.”
D: “Wat doet de bakker dan?”
C: “Naar de winkel brengen. Klaar ik ben.”
Ondertussen schrijft de docent mee op het bord en schrijft de belangrijke woorden op.
9.17 uur
Nu komt de woordspin van de schilder op het bord, ook weer aan de hand van de woorden die de cursisten hebben bedacht. De docent vraagt aan een andere cursist of hij de schilder wil zijn.
D: “C2, jij bent nu. Wat is een plafond? En wat is een kozijn? Wijs maar aan.”
Ook bij de schilder komen er woorden op het bord te staan, en de kernwoorden van de dagindeling die C2 heeft bedacht. De docent betrekt C3 in het gesprek.
D: “C3, jij bent nu de schilder. Wat heb je vandaag gedaan?”
C3: “Ik heb eerste mijn werkkleren aangedaan. Dan ik ging naar mijn werk met auto van de bedrijf. Ik heb de plafonds van het huis witgemaakt. Dan was het tijd om te eten. Ik heb in de middag de ramen, de kozijnen helemaal geverfd. Toen was ik moe en ik stopte met werken.”
D: “Heel goed! Je hebt alle woorden gebruikt en mooie zinnen gemaakt. Hoorden jullie dat hij zei: eerst, dan, toen? Dat zijn goede woorden voor een verslag.”
9.25 uur
Daarna zijn de plaatjes van de brandweer en de kok aan de beurt. De cursisten die de docent hiervoor vraagt, mogen zelf in een keer woorden en zinnen maken. Deze cursisten zijn al wat taalvaardiger en kunnen zonder problemen een aantal zinnen maken bij de plaatjes.
9.32 uur
De docent veegt het bord schoon en maakt nieuwe tweetallen. Ieder neemt zijn plaatjes van de vorige opdracht mee en gaat bij zijn nieuwe partner zitten. Ze krijgen de opdracht om nu nog een keer verslag uit te brengen bij de plaatjes. Eerst praten ze over de ene serie plaatjes, dan over de andere serie. De docent loopt rond en heeft nog andere series in haar hand. Ze geeft de cursisten die verbaal al verder zijn, een serie plaatjes die ze nog niet voorbereid hebben en laat ze samen het mondelinge verslag van de werkzaamheden beschrijven.
Reflectievragen - Didactiek spreken
De docent zorgt ervoor dat de cursisten oefenen met verschillende spreekdoelen en zich verstaanbaar en begrijpelijk leren uitdrukken.
Over dit fragment:
- De docent hanteert in dit fragment een goede opbouw voor een spreekles. Uit welke elementen bestaat een goede spreekoefening in elk geval en welke vind je terug in dit fragment? Geef bij elk element een voorbeeld.
- De docent benadert C1 en C3 op een andere manier. Waarin zit precies het verschil?
- Op welke manier geeft de docent feedback in dit voorbeeld? Is dit gericht op de inhoud of op de vorm?
Je eigen lespraktijk:
- De aanpak die de docent toepast bij deze spreekoefening is het ABCD-model van Neuner. In hoeverre pas je dit model zelf toe in je lessen spreekvaardigheid? Welke fase pas je altijd toe, welke fase vind je lastiger te oefenen?
- Hoe deel je zelf cursisten in bij het doen van spreekoefeningen? Kies je ervoor om de taalvaardigere cursisten samen te laten werken, of mix je alle niveaus met elkaar? Waarom kies je voor deze manier?