KET-les Materiaalgebruik 2 Allerlei soorten materiaal

Casusbeschrijving

Om een uitleg te verduidelijken kan op verschillende manieren extra materiaal worden gebruikt. De volgende voorbeelden van het gebruik van extra materiaal komen uit alfabetiseringsklassen.

Lesfragmenten

1.
De docent en cursisten bespreken samen de antwoorden op vragen bij een leestekst. De docent leest de vragen voor en de cursisten geven om de beurt antwoord.
D: “Waar wonen Tom en Ellen, C₂?”
C: “In Schiedam.”
D: “Schiedam, Schiedam… waar ligt Schiedam?”
De docent loopt naar een kaart aan de wand en wijst aan.
D: “Schiedam ligt bij Rotterdam.”

2.
De docent en cursisten lezen samen een kort verhaal. De docent stelt vragen naar aanleiding van de tekst.
D: “Tom woont in Deventer. Wie kan het aanwijzen op de kaart?”
C₁ loopt naar de kaart en zoekt.
C₂: “Hoger.”
C₃: “Ongeveer 3 uur rijden? Ik wel eens geweest.”
D: “Heel goed, daar ligt Deventer. Ik denk dat het minder ver is, ongeveer 1 uur en 30 minuten.”

3.
De cursisten hebben net een opdracht gemaakt over een afvalkalender en verschillende nieuwe woorden rondom afval geleerd. De docent heeft een vuilniszak vol met verschillende soorten afval meegenomen. De docent en cursisten staan met z’n allen rondom een tafel. Op deze tafel heeft de docent vellen papier gelegd, waarop verschillende soorten afval geschreven staan: papier, glas, plastic, chemisch afval, groente/fruit/tuin. Alle cursisten hebben uit de vuilniszak twee stuks afval gekregen van de docent. Ze staan allemaal met hun twee stuks afval rondom de tafel.
De docent vraagt: “Waar gooi je dit?”
Alle cursisten moeten hun stukken afval op de juiste vellen papier leggen.

4.
De docent en cursisten praten over het onderwijs in Nederland. Ze hebben het hier al eerder over gehad en de les van vandaag is vooral een herhaling. Alle cursisten hebben van de docent een doosje met blokjes gekregen.
D: “Hoeveel jaar is de basisschool?”
C: “8.”
D: “Leg ze maar neer.”
CC leggen de blokjes neer.
D: “Grappig, jullie leggen ze zo.”
De cursisten hebben de blokjes horizontaal liggen, één Chinese cursist heeft ze diagonaal neergelegd.
D: “Ik leg ze zo” (en legt de blokjes horizontaal).
C (Chinees): “Is Chinees.”
De cursisten en de docent lachen.
D: “Een kind kan ook kiezen voor vwo. Hoeveel jaar is dat?”
C₁: “Vijf.”
C₂: “Zes!”
D: “Ja, luister naar C₂.”
C₂: “Zes jaar.”
D: “Je kan kiezen voor vmbo en vwo. Wat zit daartussen?”
C₁: “Havo.”
D: “Ja, leg maar neer.”
De cursisten leggen de blokjes neer.
D: “Kijk eens, zo ligt het mooi.” En wijst naar een oplopende reeks blokjes van 4, 5 en 6 blokjes.

5.
De docent begint de les klassikaal met het bespreken van het programma voor die dag. Op het bord staan het programma en een aantal woorden over het weer geschreven. Bij de woorden over het weer staat ook de keuze-optie het sneeuwt of het heeft gesneeuwd.  De docent en cursisten bespreken de rij woorden en concluderen dat ‘het heeft gesneeuwd’. Daarna pakt de docent een thermometer en vraagt: “Wat betekent: het vriest?”
D vraagt: “Vriest het vandaag?”
Een cursist krijgt de thermometer en gaat deze buiten leggen. Na de pauze wordt de thermometer weer naar binnen gehaald en worden de woorden en werkwoordsvormen nog een keer kort herhaald.

6.
De cursisten zijn bezig met de klok en de tijden in het Nederlands. De docent laat een aantal tijden op een klok zien en de cursisten moeten de tijden opschrijven.
D: “Oké, hebben jullie je schrift? We gaan schrijven.”
D: “Ik zet een tijd op de klok en jullie schrijven de tijd op in letters.”
D: “Hoe laat is het nu?”
C: “Half zes, ik weet niet.”
De docent helpt bij het vinden van het juiste antwoord. De docent  ondersteunt de uitleg met een klok die ze doordraait.
D: “Is het al zes uur geweest? Half zes, op weg naar de zes…”
C: “Mag ik vragen, welke is kwart?”
De docent gaat de klok rond met de wijzers en benoemt de kwarten.

Reflectievragen - Materiaalgebruik

De docent maakt effectief gebruik van de ter beschikking staande hulpmiddelen en materialen.

Over dit fragment:

  1. Bekijk en vergelijk de zes lesfragmenten. Welke functie heeft het extra materiaal? Vind je het materiaalgebruik overal even effectief? Waarom wel/niet?
  2. Deze fragmenten komen uit lessen aan alfabetiseringscursisten. Vind je dit materiaal ook geschikt om op andere niveaus in te zetten? Waarom wel/niet?
  3. Welke aandachtspunten kun je formuleren voor het werken met materiaal?

Je eigen lespraktijk:

  1. Maak je in je eigen lessen gebruik van extra materiaal? Zo ja, hoe en wanneer doe je dat? Zo nee, waarom niet?
  2. Wanneer vormt materiaal volgens jou een extra toevoeging aan een les en wanneer juist niet?