Casusbeschrijving
Deze passage komt uit een les aan laagopgeleide ex-analfabeten en anders-gealfabetiseerden. In totaal zijn er 20 cursisten die aan het begin van de les allemaal samen rondom een grote tafel zitten. Er zijn twee docenten aanwezig. De les begint met een kort klassengesprek. Meestal wordt daarna met iedere cursist het programma voor die dag besproken. Na het gezamenlijk begin gaan cursisten individueel of in groepjes van twee/drie aan hun eigen doel van die dag werken. Dit duurt tot de pauze. Na de pauze verzamelen alle cursisten zich weer in het centrale lokaal en presenteren om beurten de resultaten van hun werk voor de pauze. De volgende passage gaat over het klassengesprek.
Lesfragment
Vandaag zijn er gemeenteraadsverkiezingen. De docent heeft haar stempas meegenomen naar de les en laat deze aan de cursisten zien. Ze vraagt wie er ook een thuis heeft. Een cursist geeft aan er een te hebben. Op de vraag van de docent wat het is, antwoordt de cursist in het Engels. De docent knikt, maar vraagt haar het nog een keer uit te leggen, in het Nederlands. De docent herhaalt in correcte zinnen en vult aan. Ze spreekt in eenvoudige, enkelvoudige zinnen:
D: “Het is een stemkaart. Vandaag zijn er verkiezingen voor de gemeenteraad. Op de kaart staat waar je kunt gaan stemmen.”
De docent stelt aanvullende vragen aan de cursist en in het algemeen aan de groep:
D: “Wat betekent verkiezingen? Welk woord hoort erbij? ... Kiezen...
Wat is gemeenteraad? Wie zitten er in de gemeenteraad? ...Nee, niet de burgemeester... Wat doet de gemeenteraad?”
De uitleg van de docent is heel concreet:
“ De gemeenteraad praat bijvoorbeeld over parkeren in de stad. Waar mag je gratis parkeren, waar moet je betalen, hoeveel moet je betalen, bouwen we een parkeerplaats of een parkeergarage?”
C: “Parkeren duur!”
D: “Ja. Misschien vindt een politieke partij dat ook. Die wil dat misschien veranderen. Als jij op die partij stemt, verandert dat misschien.”
De docent schrijft een paar woorden op het bord: verkiezingen, gemeenteraad, kiezen, stemmen, democratie.
Cursisten denken dat zij niet mogen stemmen omdat zij nog geen Nederlands paspoort hebben. De docent legt uit:
D: “Buitenlanders, jullie dus, die vijf jaar of langer legaal in Nederland wonen, mogen stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen.”
Ze stelt vragen aan verschillende cursisten.
D: “Hoe lang ben jij al in Nederland? Mag jij stemmen? Heb jij zo’n enveloppe gekregen?”
De docent moedigt cursisten aan om straks thuis te kijken of zij de kaart ook hebben gekregen. De docent heeft kopieën van haar stemkaart gemaakt en een aantal exemplaren van een informatiebrochure meegebracht, en een vel met vragen om te beantwoorden. Daar staan ook vragen op als: “Welke partijen ken je? Wat betekent PvdA/VVD…? Wat wil deze partij in onze stad doen? Wat vindt deze partij van ….?”
De docent vraagt wie deze leesoefening vandaag wil doen. Ze kondigt aan dat de andere docent na de pauze de resultaten zal bespreken. Ze stelt ook vragen over het leesproces:
D: “Wat doe je als je de antwoorden niet weet? Waar en hoe kun je dat opzoeken? (bijv. op internet). Aan wie kun je dat vragen? Ga je dat alleen doen of samen met iemand?”
De docent vervolgt met: “Aan het einde van de les kun je de kopieën etc. in je ontwikkelingsportfolio doen. Degenen die deze oefening niet willen doen, werken vandaag aan hun eigen doelen.”
Reflectievragen - Praktijkgericht leren
De docent zorgt voor praktijkgericht leren door een verbinding tussen de lesstof en het dagelijks leven en de werkomgeving van de cursist te bewerkstelligen.
Over dit fragment:
- Sluit het onderwerp voldoende aan bij wat de cursisten nodig hebben in de praktijk? Waarom wel/niet? Welke delen wel, welke niet?
- Welke taalvaardigheden oefenen de cursisten bij dit onderwerp? Vind je dat passend voor deze doelgroep? Waarom wel of niet?
- Wat vind je van de opdrachten die de docent meegeeft, zijn ze bijvoorbeeld voldoende praktijkgericht, binnen de les/buiten de les? Maak bij het beantwoorden van de reflectievragen een onderscheid tussen de stemgerechtigde en de niet-stemgerechtigde cursisten.
Je eigen lespraktijk:
- Doe je zelf wel eens wat met de actualiteit in je eigen lessen? Hoe doe je dat?
- Aan welke taalvaardigheden werk je in je les als je actualiteiten behandelt?
- Wat neem je voor jezelf mee uit deze casus?