Casusbeschrijving
Deze passage komt uit een les aan een gemengde groep van 14 middenopgeleiden die zich voorbereiden op het inburgeringsexamen. Voor de pauze zijn de cursisten actief bezig geweest met ‘taalpingpong’, een spreekopdracht en een klemtoonoefening. Na de pauze start de groep met de hieronder beschreven luistervaardigheidsopdrachten. Hiervoor grijpt de docent terug op wat ze in een eerdere les al hebben gedaan.
Lesfragment
De docent introduceert een video over een modeshow en maakt een verbinding met de vorige les.
Zij geeft aan dat ze het filmpje van de vorige keer herhaalt om even het geheugen van iedereen op te frissen en dat ze daarna een oefening gaan doen met ‘woorden horen’. De docent legt vast uit dat de cursisten dan op moeten staan, zoals ze al eerder met een oefening hebben gedaan.
Daarna start de film. De film (gemaakt door leerlingen van een ROC) gaat over een modeshow. In de film showen vier ROC-leerlingen hun eigen ontwerpen. Dit alles wordt ingeleid door een medestudent die de kledingstukken benoemt en van bijvoeglijke naamwoorden voorziet (Bijvoorbeeld ‘Sara draagt een prachtige jurk, speciaal voor feestelijke zomeravonden’).
Na de film zegt de docent: “Dat was ‘m. Jullie weten het allemaal weer. Maar nu: jullie krijgen allemaal twee woorden. Ga heel goed naar die woorden kijken.”
Zij deelt kaartjes met woorden uit en legt uit dat de woorden soms meerdere keren voorkomen, dus dat de cursisten meerdere keren moeten gaan staan. Er blijkt nog onduidelijkheid te zijn over wat de cursisten moeten doen. Dan doet de docent voor wat de bedoeling is: ze gaat zitten, neemt één van de kaartjes, leest een zin voor waar het woord in voorkomt en gaat dan staan. Hierna leest zij zinnen uit de luistertekst voor. Zij heeft zelf op haar papier met de tekst de betreffende woorden onderstreept, zodat ze kan controleren of mensen op het juiste moment gaan staan. De cursisten luisteren en gaan staan als ze het woord van hun kaartje horen.
D: “Ik heb er een paar gemist, maar over het algemeen zijn jullie wel actief geweest.”
Zij bespreekt niet na welke woorden ze dan gemist heeft.
D: “Wat leren jullie hiervan?”
C: “Goed luisteren.”
Na deze luisteropdracht gaat de groep door met een schrijfopdracht over hetzelfde thema en met dezelfde woorden. Zo staat op het projectiescherm in de klas de film stil bij één beeld. Het publiek van de modeshow uit de film is geprojecteerd. Het is nu de bedoeling dat de cursisten in tweetallen zoveel mogelijk kledingstukken met bijvoeglijk naamwoorden opschrijven die ze in het publiek zien.
Reflectievragen - Werkvormen
De docent gebruikt gevarieerde, afwisselende en activerende werk- en oefenvormen.
Over dit fragment:
- De docent gebruikt verschillende werkvormen rondom het thema (woordenschat kleding, bijvoeglijke naamwoorden). Kijk naar de opbouw van dit lesonderdeel. Herken je een opbouw volgens het ABCD-model van Neuner (van receptief naar productief)? Zijn er stappen die je mist?
- In hoeverre vind je de werkvormen activerend? Wat vind je goed?
Je eigen lespraktijk:
- De werkvorm die centraal staat in het fragment is ingebed in een reeks oefeningen, (na de video en voor het schrijven van woorden). Kun je een voorbeeld geven van hoe jij in je eigen lessen zorgt voor inbedding en afwisseling van werkvormen?
- Op basis waarvan/Hoe kies je de werkvormen bij een thema/onderdeel dat je wilt behandelen? Bijv. gericht op afwisseling en variatie, of op het creëren van een samenhangend geheel?
- Vind je de centrale werkvorm (activerende verstavaardigheidsoefening) geschikt voor elke doelgroep? Voor wie zou je deze werkvorm juist wel/niet gebruiken en waarom?