Casusbeschrijving
Dit fragment komt uit een les aan een groep ex-analfabeten. Dit is de tweede keer dat de observator bij deze groep aanwezig is. Aan het begin van de les koppelt de docent terug naar het eerdere bezoek van de observator. De docent laat de cursisten wat over hun eigen situatie vertellen en richt zich daarbij op het leren van twee nieuwe woorden. In totaal zijn er 10 cursisten die inmiddels allemaal (vrijwilligers-)werk hebben.
Lesfragment
D (een beetje trots): “Er is een nieuwe ontwikkeling: Iedereen heeft nu werk of vrijwilligerswerk. Vertel de observator eens wat jullie nu doen! Wat is je functie?”
C₁:“Koffie rondbrengen voor heel oude mensen, en…”
D: “Ja, dat zijn taken. En je functie?”
(na even wachten)
C₁: “Functie is assistent.”
C₂: “Ook onderwijsassistent.”
C₃: “Ik ook, ook koffie rondbrengen.”
C₃ vertelt verder over haar functie en taak.
C₄ werkt al en doet nu geen vrijwilligerswerk. Hij vertelt over zijn werk als schoonmaker, 2 uur in de avond.
C₅ vertelt over zijn taken: kopieën maken, zorgen voor de koffie.
D: “Wat is je functie? Hoe heet iemand die op de basisschool zulke taken doet?”
Een paar cursisten roepen: “Onderwijsassistent.”
C₆ is vrijwilliger bij een basisschool. Zij heeft als taken: kinderen helpen. C₇ is vrijwilliger bij een bejaardenhuis en zij heeft de taken: koffie brengen. De docent vertelt over de woorden functie en taak.
C₈: “In restaurant die koken die helpen begint 1 mei.”
D: “En wat is je functie? De functie is kok.”
C₈: “Functie is kok.”
D: “En je taken?”
C₈: “Alles, ik doe alles.”
D: “Alles? Doe je ook de wc?”
C₈: “Nee eten koken, Italiaans, Marokkaans, … geen Chinees. Ik houd van mijn werk.”
De docent schrijft op het bord:
functie: assistent
taken: koffie en thee zetten, helpen op school
Reflectievragen - Didactiek woordenschat
De docent zorgt ervoor dat de cursist voldoende woorden leert. De woorden zijn relevant voor zijn niveau en leerroute.
Over dit fragment:
- In dit fragment besteedt de docent aandacht aan twee woorden voor de cursisten: functie en taak. Welke stappen uit het woordenschatonderwijs (voorbewerken-semantiseren- consolideren-controleren) neemt de docent in dit fragment?
- De twee woorden worden goed ingeoefend. Aan de andere kant: het zijn er maar twee. Is dat erg? Waarom wel/niet?
- Behoren functie en taak eigenlijk tot de frequente woorden die de cursisten moeten beheersen?
- Wat zou de docent in een volgende les nog kunnen doen om de woorden goed te laten beklijven?
Over je eigen lespraktijk:
- Hoe behandel je zelf nieuwe woorden?
- Onthouden de cursisten alle woorden die ze leren? Welke wel, welke eventueel niet?
- Hoe bepaal je of woorden wel of niet belangrijk zijn om te leren?
- Zijn er stappen uit de woordenschatdidactiek die je niet of minder consequent toepast? Zou je iets willen veranderen aan je woordenschatonderwijs? Zo ja, wat?