Casusbeschrijving
Dit fragment komt uit een les aan een groep laagopgeleide ex-analfabeten. Dit fragment beschrijft een deel van een woordenschatopdracht uit deze les. De cursisten blijken de opdracht erg lastig te vinden en komen veel voor hen onbekende woorden tegen.
Lesfragment
De docent geeft de beurt aan een cursist om de instructie bij de oefening voor te lezen. Deze instructie luidt “Wat betekenen de woorden? Trek een lijn.” Er staan woorden in een kolom links en omschrijvingen van woorden in een kolom rechts.
D: “Wat moet je nu doen?”
De cursist maakt een lijn-trek-beweging met haar hand.
De docent bevestigt en geeft de instructie nogmaals. “Zoek de betekenis bij de woorden. Dit mag met z’n tweeën.”
Terwijl cursisten zich over de oefening buigen loopt de docent naar een nieuwe cursist om te kijken of ze de oefening goed maakt. De docent helpt haar met het eerste woord. Ze gaat daarna verder naar een andere cursist.
Dan zegt één van de cursisten tegen de docent: “Iedereen wacht op jou. Iedereen begrijpt het niet.”
Het gaat om het woord ‘vacature’. Geen van de cursisten weet wat het betekent.
De docent legt het plenair uit. Zij semantiseert het woord en vraagt de cursisten te zoeken naar de juiste betekenis in het rijtje omschrijvingen in de rechter kolom. Daarna gaan ze weer in tweetallen verder.
Na enige tijd zegt de docent: “Ik merk dat het toch moeilijk is, de woorden die hierop staan. Dus we gaan het even samen doen. Zijn jullie het daarmee eens?”
CC: “Ja”
D: “Solliciteren, wie kent dat woord?”
Een cursist geeft antwoord. De docent herhaalt de betekenis en refereert aan de zin waarin ‘solliciteren’ voorkomt, in het portfolio.
D: “De volgende, Curriculum Vitae.”
Hierop noemt een cursist het goede antwoord.
C: “Het is moeilijk voor mij."
De docent laat dit passeren.
C: “Mag ik vragen? 6 is moeilijk voor mij.”
D: “Maar we zijn pas bij 4!”
C: “Maar we moesten het toch zelf doen?”
D: “Ja, maar nu doen we het samen. Ik vind het wel goed dat je het toch probeert in je eentje.”
Eenmaal aangekomen bij vraag 6 geeft de docent wel aan dat het om het moeilijke woord van de cursist die de vraag stelde gaat, maar geeft juist die cursist geen specifieke aandacht, noch wordt er gevraagd wat hij nu precies moeilijk vond.
D: “De volgende oefening. Trek weer een lijn. Probeer het toch maar weer even zelf, als het te moeilijk is, trek aan de bel.”
De docent loopt rond en helpt.
De nieuwe cursist zegt: “Moeilijk, deze is moeilijk voor mij.” Hij laat de hele opdracht zitten en gaat praten met een andere cursist die het ook niet snapt.
De docent zegt plenair: “Als je er eentje niet weet, dan ga je gewoon door naar de volgende.”
CC: “Maar we kennen alle woorden niet!”
D: “Oh, nou, dan doen we deze ook samen.”
De docent semantiseert en laat de cursisten zoeken naar de beschrijving van de betekenis in de rechterkolom. Enkele cursisten hebben de antwoorden wel en geven die. De docent vraagt dan nog eens wat het woord betekent en semantiseert dan alsnog een keer zelf.
D: “We vonden dit een moeilijke opdracht, hè?”
CC: “Ja”
D: “Dus wat gaan we doen? Lees het thuis nog eens goed door, en dan gaan we na de vakantie deze oefening nog eens doen. Wat je ook kunt doen is naar je portfolio kijken, want daar komen deze woorden ook in voor. Want daar is de oefening voor bedoeld, hè, om de woorden te leren die je voor je portfolio nodig hebt.”
Reflectievragen - Didactiek woordenschat
De docent zorgt ervoor dat de cursist voldoende woorden leert. De woorden zijn relevant voor zijn niveau en leerroute.
Over dit fragment:
- Is de woordenschatdidactiek effectief geweest? In hoeverre begrijpen alle cursisten de woorden uit de opdracht nu wel?
- Hoe kan de oefening uit het fragment aangepast worden voor training in woordenboekgebruik en woordraadstrategieën?
- De docent sluit af met een zelfstudieadvies. Wat vind je van die afsluiting? Nuttig? Komt de verwijzing naar het portfolio op het juiste moment?
Je eigen lespraktijk:
- Hoe behandel je zelf nieuwe woorden? Welke stappen uit het woordenschatonderwijs (voorbewerken-semantiseren- consolideren-controleren) pas je consequent toe en welke niet?
- Op welke punten zou je jouw eigen woordenschatdidactiek willen verbeteren? Hoe zou je bovenstaand lesfragment dan idealiter vormgeven?