KET-les Intercultureel klimaat 1 Staatsinrichting

Casusbeschrijving

Als voorbereiding op het inburgeringsexamen, onderdeel KNS, krijgen de cursisten in onderstaande passage les over staatsinrichting. De docent wil de cursisten uitleggen hoe het land bestuurd wordt. En passant knoopt ze er ook nog een klein grammaticalesje aan vast. De les vindt plaats voor de troonswisseling, dus de koningin is nog in functie.

Lesfragment

Oefening 1

De docent geeft de cursisten een set foto’s en een setje woorden. Er zijn foto’s van de koningin, van de Eerste en de Tweede Kamer, van de minister-president. Op de andere kaartjes zijn de woorden te vinden: koningin, Tweede Kamer, de gouden koets enzovoort. De cursisten moeten in kleine groepjes de woorden bij de juiste foto’s leggen. Ze overleggen in het Nederlands en soms in hun eigen taal.
De docent bespreekt de oefening na. Over alle foto’s kunnen de cursisten iets zeggen, maar het is niet altijd goed. De docent vult aan en verbetert. Op het bord schrijft ze woorden als ‘regering’, ‘politieke partijen’, ‘Tweede Kamer’. De docent stelt veel vragen:
D: “Wat is de naam van de derde dinsdag? Wie leest dan de plannen van de regering voor? Hoe heet dat? Is er nu veel geld in Nederland? Is dit alleen in Nederland of ook in andere landen?”
D: “Sommige cursisten weten al veel over politiek, anderen nog niet. Dat is niet erg, we bespreken het nog een paar keer.”

Oefening 2

D: “We gaan nu zinnen maken met deze foto’s. Ik schrijf een zin op het bord: [schrijft op]: De koningin lezen. Is dat goed?”
De cursisten denken na, en komen dan samen tot het goede antwoord.
De docent verbetert de zin: “De koningin leest de plannen voor Nederland.”
D: “Zie je, we beginnen met een persoon. Dan komt een werkwoord, en dan de rest van de zin. Het zijn dus drie stukjes.”
D: “Jullie krijgen nu strookjes, we hebben het eerder gedaan. Eerst rood, dan groen, dan blauw.
De cursisten krijgen per drietal rode, groene en blauwe woordjes. Op de rode staan diverse personen, op de groene werkwoorden, en op de blauwe andere informatie. De zinnen hebben, als ze allemaal goed liggen, te maken met de politiek. Bijvoorbeeld: Willem-Alexander heeft drie dochters; De koningin rijdt in een gouden koets; De ministers bedenken nieuwe wetten, Beatrix leest de troonrede voor.”
D: "Ga maar goede zinnen maken.”
De groepjes gaan aan het werk en schuiven de woordjes zo tot er zinnen ontstaan. Er zijn ook lege strookjes. Daar mogen ze zelf zinnen mee maken.
D: “Geef nu de strookjes met de nieuwe woorden door aan een ander groepje. Kijk maar of je de goede zinnen kan maken.”
De docent loopt rond en helpt waar nodig.

Oefening 3

D: “We gaan nog een ding doen met de zinnen. We gaan ze nog korter maken. Ik schrijf op [docent schrijft op het bord]: De koningin leest de troonrede. Hoe kun je de zin nog korter maken?”
Samen met de cursisten streept ze de woorden ‘de koningin’ door en vervangt ze door ‘zij’. Zo doen ze ook de andere zinnen: Zij rijdt in een koets, zij bedenken nieuwe wetten, hij heeft drie dochters.
D: “Heel goed gewerkt, we gaan nog even door met zinnen maken.”

Reflectievragen- Intercultureel klimaat

De docent houdt in de lessen rekening met de culturele achtergrond van de cursisten en hij houdt rekening met het gegeven dat voor correct gebruik van de (Nederlandse) taal ook kennis van de cultuur nodig is.

Over dit fragment:

  1. De docent koppelt informatie over staatsinrichting aan een grammaticale oefening. Wat vind je daarvan? Waarom is dit wel of juist niet nuttig?
  2. De docent geeft informatie over de Nederlandse staatsinrichting. Ze praat niet over de waarden die ten grondslag liggen aan de Nederlandse democratie, zoals gelijkheid en vrijheid van meningsuiting. Laat zij hier iets liggen, of doet dat hier niet ter zake? Waarom vind je dat?

Je eigen lespraktijk:

  1. Geef je zelf in je lessen informatie over het Nederlandse politieke systeem? Hoe doe je dat? Welke informatie geef je?
  2. Bij lessen waarin je een cultureel onderwerp behandelt, kun je ervoor kiezen om in te spelen op de overeenkomsten of verschillen tussen de Nederlandse cultuur en die van de cursisten. Geef uit je eigen lessen een voorbeeld hiervan. Bij welke onderwerpen vind je dit een geschikte insteek? En bij welke onderwerpen niet?

Je kunt dit fragment ook bekijken vanuit didactisch aspect Didactiek grammatica en vorm.