Casusbeschrijving
De docent van een alfabetiseringsgroep geeft het eerste gedeelte van haar les aan de hele groep les. Daarna splitst ze de cursisten in kleine groepjes en geeft ze hun verschillende taken. In dit fragment wordt duidelijk hoe ze dit doet en welke taken ze bepaalde cursisten geeft. Het fragment start precies na het klassikale gedeelte van de les. De groep gaat werken met de leergang 7/43. De docent verdeelt de groep in vier subgroepjes.
Lesfragment
D: “We gaan nu weer in groepen werken. Wie moet er nog een toets doen? Jullie mogen eerst nog oefenen. Daarna ga ik je helpen.”
3 cursisten steken hun vinger op.
D: “Wie gaat er met hoofdstuk 7 werken? C1, jij in elk geval. Wie nog meer?”
C2 steekt ook zijn vinger op.
C3: “D, wat ga ik eigenlijk doen? Ik kan lezen of oefenen of anders doen?”
D: “Goed dat je het zegt, C3. Ik heb een goede taak voor jou. Jij kan C4 even helpen. C4 moet nog een beetje leren hoe het boekje gaat en jij kan goed helpen.”
C3: “Is prima, ga ik voor je doen.”
De andere 4 cursisten gaan samen aan een aparte tafel zitten en werken aan het boekje van hoofdstuk 8. Iedereen installeert zich en de les gaat verder.
C3 zit bij C4 en helpt hem bij het werken. Hij legt geduldig uit wat C4 moet doen. Hij zegt een enkele keer een antwoord voor, maar laat C4 het grootste gedeelte van de tijd zelf werken. Hij kijkt de antwoorden na en zegt wat goed is en welke antwoorden fout zijn.
De docent is ondertussen met C1 bezig om de toets af te nemen. Hij moet een paar woordjes lezen en uitspreken.
C1: [ziet woordje ‘rookt’ staan] “Rooket.”
D: “Nee, luister goed: rookt.”
C1: “rooket, rookt.”
D: “Ja, goed zo, veel beter zo. Zeg het nog maar een keer.”
De cursist gaat verder met de toets, maar hij maakt veel fouten. De docent begint een gesprek over de toets.
D: “Vind je dit belangrijk om te weten? Wil je dit leren?”
C1: “Nee, ik vind is niet belangrijk. Ik wil eerst woorden leren en weten waarom.”
De docent geeft hem ander werk. Hij moet uit boekje 2 van de leergang de woordjes eerst lezen, dan inprenten, bedekken, overschrijven en controleren. C1 gaat hiermee aan de slag.
De docent loopt nu een rondje langs de vier verschillende groepjes. Ze zegt tegen C3, die C4 aan het helpen is:
D: “Heel goed C3, wat fijn dat jij alles zo goed weet en mij nu kan helpen. Ik was een beetje druk met de toetsen.”
In het groepje van 4 cursisten die met hoofdstuk 8 bezig zijn, staat ze even stil en luistert naar de discussie die ontstaat over een opdracht. Een cursiste heeft duidelijk de leiding en verdeelt de taken in het groepje. De andere cursisten snappen de oefening niet zo goed en kijken vragend naar de docent. De docent zegt tegen de cursiste die de leiding neemt:
D: “Jij weet heel goed hoe de oefening moet. Je doet dat heel goed. Fijn dat jij de anderen dit kan uitleggen.”
En tegen de andere cursisten:
D: “C6 kan het heel goed uitleggen. Luister maar naar haar.”
Daarna vervolgt ze haar rondje. Ze kijkt de toets van C2 na en zegt tegen hem:
D: “Je hebt het nu veel beter gemaakt dan de vorige keer. Wat goed dat het nu wel gelukt is. Je hebt ook hard gewerkt.”
C1, de cursist die nu zelf de woorden van boekje 2 aan het leren is, is gestopt met werken. Hij wrijft over zijn hoofd. De docent gaat naar hem toe en vraagt:
D: “Kun je je niet meer concentreren?”
C1: “Nee, heb pijn in mij hoofd.”
D: “Ik zie dat het nu niet lukt. We gaan na de les samen even praten.”
Daarna vraagt de docent om de spullen op te bergen en gaat weer klassikaal verder. Ze vraagt aan elke groepje wat ze gedaan hebben.
Reflectievragen - Sturing
De docent hanteert in de les een goede balans tussen sturing en het geven van eigen verantwoordelijkheden aan cursisten.
Over dit fragment:
- De docent geeft in deze les op veel verschillende manieren sturing aan haar cursisten. Geef een paar voorbeelden van deze manieren.
- Bij de cursisten die zelf werken in hoofdstuk 8 gaat de docent niet in op de vragende blikken van de cursisten die het niet begrijpen. Ze geeft een cursiste de leiding en zegt dat de anderen maar naar haar moeten luisteren. Wat vind je hiervan? Wat zou haar reden hiervoor kunnen zijn?
- Hebben de cursisten genoeg middelen om zelfstandig te werken? Waar blijkt dat uit?
Je eigen lespraktijk:
- We vinden het belangrijk dat cursisten ook samen leren. Wat is hiervan eigenlijk het belang?
- Geef je zelf antwoord op alle vragen van cursisten? Waarom wel/niet?
- In hoeverre ben je zelf in staat om deze balans tussen sturing en eigen verantwoordelijkheden goed vorm te geven? Wat lukt je goed hierin? Wat vind je (nog) lastig?