KET-les Sturing 6 Een beetje moeilijk

Casusbeschrijving

Dit fragment komt uit een les aan een groep laagopgeleide ex-analfabeten. Dit fragment beschrijft een deel van een woordenschatopdracht uit deze les. De cursisten blijken de opdracht erg lastig te vinden en komen veel voor hen onbekende woorden tegen.

Lesfragment

De docent geeft de beurt aan een cursist om de instructie bij de oefening voor te lezen. Deze instructie luidt “Wat betekenen de woorden? Trek een lijn.” Er staan woorden in een kolom links en omschrijvingen van woorden in een kolom rechts.
D: “Wat moet je nu doen?”
De cursist maakt een lijn-trek-beweging met haar hand.
De docent bevestigt en geeft de instructie nogmaals. “Zoek de betekenis bij de woorden. Dit mag met z’n tweeën.”

Terwijl cursisten zich over de oefening buigen loopt de docent naar een nieuwe cursist om te kijken of ze de oefening goed maakt. De docent helpt haar met het eerste woord. Ze gaat daarna verder naar een andere cursist.
Dan zegt één van de cursisten tegen de docent: “Iedereen wacht op jou. Iedereen begrijpt het niet.”
Het gaat om het woord ‘vacature’. Geen van de cursisten weet wat het betekent.
De docent legt het plenair uit. Zij semantiseert het woord en vraagt de cursisten te zoeken naar de juiste betekenis in het rijtje omschrijvingen in de rechterkolom. Daarna gaan ze weer in tweetallen verder.

Na enige tijd zegt de docent: “Ik merk dat het toch moeilijk is, de woorden die hierop staan. Dus we gaan het even samen doen. Zijn jullie het daarmee eens?”
CC: “Ja”
D: “Solliciteren, wie kent dat woord?”
Een cursist geeft antwoord. De docent herhaalt de betekenis en refereert aan de zin waarin ‘solliciteren’ voorkomt, in het portfolio.
D: “De volgende, Curriculum Vitae.”
Hierop noemt een cursist het goede antwoord.

C: “Het is moeilijk voor mij”
De docent laat dit passeren.
C: “Mag ik vragen? 6 is moeilijk voor mij.”
D: “Maar we zijn pas bij 4!”
C: “Maar we moesten het toch zelf doen?”
D: “Ja, maar nu doen we het samen. Ik vind het wel goed dat je het toch probeert in je eentje.”
Eenmaal aangekomen bij vraag 6 geeft de docent wel aan dat het om het moeilijke woord van de cursist die de vraag stelde, gaat. Maar zij geeft juist die cursist geen specifieke aandacht, noch wordt er gevraagd wat hij nu precies moeilijk vond.

D: “De volgende oefening. Trek weer een lijn. Probeer het toch maar weer even zelf, als het te moeilijk is, trek aan de bel.”
De docent loopt rond en helpt.
De nieuwe cursist zegt: “Moeilijk, deze is moeilijk voor mij.” Hij laat de hele opdracht zitten en gaat praten met een andere cursist die het ook niet snapt.
De docent zegt plenair: “Als je er eentje niet weet, dan ga je gewoon door naar de volgende.”
CC: “Maar we kennen alle woorden niet!”
D: “Oh, nou, dan doen we deze ook samen.”
De docent semantiseert en laat de cursisten zoeken naar de beschrijving van de betekenis in de rechterkolom. Enkele cursisten hebben de antwoorden wel en geven die. De docent vraagt dan nog eens wat het woord betekent en semantiseert dan alsnog een keer zelf.

D: “We vonden dit een moeilijke opdracht, hè?”
CC: “Ja”
D: “Dus wat gaan we doen? Lees het thuis nog eens goed door, en dan gaan we na de vakantie deze oefening nog eens doen. Wat je ook kunt doen is naar je portfolio kijken, want daar komen deze woorden ook in voor. Want daar is de oefening voor bedoeld, hè, om de woorden te leren die je voor je portfolio nodig hebt.”

Reflectievragen - Sturing

De docent hanteert in de les een goede balans tussen sturing en het geven van eigen verantwoordelijkheid aan cursisten.

Over dit fragment:

  1. De docent bespreekt de instructie bij de oefening klassikaal. Zij laat een van de cursisten de instructie ook lezen en uitleggen (door uit te beelden). Daarna moeten de cursisten zelfstandig of twee aan twee aan de slag. Op welke punten vind je de balans tussen sturing en het geven van eigen verantwoordelijkheid meer of minder geslaagd?
  2. Waaruit blijkt dat de cursisten gewend zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen?
  3. De cursisten blijken in groten getale niet met de oefening uit de voeten te kunnen. Hoe komt dit, denk je?
  4. De docent besluit vervolgens bij te sturen door de opdracht toch klassikaal te behandelen. Kun je nog andere manieren bedenken hoe de docent had kunnen bijsturen zonder volledig de sturing naar zich toe te trekken?

Je eigen lespraktijk:

  1. Herken je een dergelijke situatie uit je eigen lessen? Wanneer kom je dit tegen?
  2. Hoe stel je je aanpak dan bij? Leg je het nog een keer of op een andere manier uit, stimuleer en train je de cursisten in het gebruik van een woordenboek of woordraadstrategieën, probeer je de oefeningen meer in te bedden in een context, of nog iets anders?
  3. Welke aandachtspunten kun je voor jezelf formuleren om te voorkomen dat de sturing te veel bij jou komt te liggen?

 

Je kunt dit fragment ook nog bekijken vanuit het didactisch aspect Didactiek woordenschat.