Casusbeschrijving
Dit korte fragment komt uit een les aan een alfabetiseringsgroep. Op maandagochtend praten de cursisten in de les over wat ze in het weekend hebben gedaan. Eerder in het traject heeft de groep al aandacht besteed aan de woorden 'hebben' en 'zijn' als hulpwerkwoord van de voltooide tijd/het perfectum. De docent heeft deze vormen na het weekend niet herhaald, maar is begonnen met een gesprek over het weekend. Tijdens het gesprek laat de docent de vormen terugkomen.
Lesfragment
D: “Wat heb je gedaan in het weekend?”
C₁: “Zaterdag en zondag ben ik thuis gebleven.”
D: “Heel goed. En C₂?”
C₂: “Ik heb op zaterdag naar winkel geweest.”
D: “Heb?”
C₂: “Ben.”
D: “C₃?”
C₃: “We gaan met alle de collega’s...”
D: “Hoe zeg je dat?”
C₃: “Ik ben met de collega’s naar restaurant geweest.”
C₄: “Ik ben thuis geweest.”
C₅: “Ik ben zaterdag gewerkt.”
De docent kijkt vragend.
C₅: “Heb!”
D: “En ik? Ik ben naar het park geweest waar mijn zoon heeft gevoetbald. Zondag ben ik thuis gebleven.”
Reflectievragen - Taalstimulering
Taalstimulering: De docent creëert ruimschoots mogelijkheden voor taalproductie door cursisten.
Over dit fragment:
- Dit is ongetwijfeld een herkenbare lessituatie: je praat even over het weekend en probeert daar met de cursisten goede zinnen van te maken. Wat vind je van deze manier van aandacht voor de vorm aan het begin van de les? Wat pleit ervoor en wat pleit ertegen?
Je eigen lespraktijk:
- De docent heeft aandacht voor vorm in een functionele communicatieve situatie. In hoeverre is in jouw lessen de aandacht voor vorm ingebed in andere activiteiten? Geef een voorbeeld.