KET-les Taalstimulering 8 Voorstellen in de kring

Casusbeschrijving

Dit fragment komt uit een les aan een groep laagopgeleide vrouwen. In deze beginnersgroep zijn deze les veel nieuwe cursisten aanwezig. De docent begint de les daarom met een opdracht om jezelf voor te stellen. Via een activerende werkvorm oefenen de cursisten met het zichzelf voorstellen.

Lesfragment

D: “Vandaag zijn er veel nieuwe mensen. Wat we gaan doen is oefenen met onszelf voorstellen. Dat hebben we aan het begin in oktober ook al gedaan.”
D: “Als ik iemand voor het eerst zie, bijvoorbeeld die mevrouw, dan wil ik toch weten hoe ze heet. Dat gaat bijvoorbeeld zo..”
De docent doet het voorstellen voor met een cursist.
D: “Aangenaam. Voornaam, achternaam.”
D: “Je moet hetzelfde zeggen als de ander. Je zegt eerst je voornaam, dan je achternaam.”
De docent tegen een cursist die wegkijkt: “Blijf me even netjes aankijken.”

D: “Willen jullie even gaan staan? We hebben een grote klas.”
De cursisten gaan in een kring staan. De docent geeft instructie: “Loop door elkaar, begroet elkaar en stel jezelf voor.” De cursisten lopen door elkaar en ook de docent doet mee met de opdracht.
D: “Gaat goed dames.”
De cursisten komen terug in de kring. De docent vraagt in de kring of ze nog weten hoe iedereen heet. Wanneer iemand een naam niet kent, moeten deze cursisten zich nogmaals aan elkaar voorstellen.

Terwijl ze in de kring staan, komt er wat verlaat nog een cursist binnen.
D: “Kom erbij in de kring. We zijn gaan staan, kom erbij.”
Deze cursist moet zich nog even voorstellen aan de groep.

Reflectievragen - Taalstimulering

De docent creëert ruimschoots mogelijkheden voor taalproductie door cursisten.

Over dit fragment:

  1. Hoe stimuleert de docent in dit fragment taalproductie door cursisten?
  2. Bekijk hoe deze opdracht is opgebouwd. Op welke manier draagt de gekozen werkvorm bij aan het creëren van taalproductie?
  3. Wat vind je, met het oog op taalproductie, van het voorbeeld van de docent : “Aangenaam, voornaam, achternaam.” Vind je dat de docent de gewenste taalproductie nog verder had kunnen uitbouwen? Zo ja, hoe?

Je eigen lespraktijk:

  1. Wat draagt volgens jou bij aan het creëren van goede mogelijkheden voor taalproductie? Denk daarbij aan materiaalgebruik, klassenopstelling (carré, groepjes etc.), groeperingsvormen (groepsgrootte, homogene of heterogene groepen etc.), fysieke activering (zitten, staan, rondlopen etc.). 
  2. Denk terug aan een aantal lessen met (volgens jou)  veel taalproductie. Welke rol speelden de aspecten uit vraag 1 hierboven in die lessen?

 

Je kunt dit fragment ook nog bekijken vanuit het didactisch aspect Intercultureel klimaat en het didactisch aspect Werkvormen.